k leerde een meisje kennen Een meisje, zacht en fijn, Met donkerblauwe oogen En handjes als satijn. Zij had twee rozenlipjes Een open gullen lach, Die placht mij te betoov'ren Zoodra als ik haar zag. Wat was die wenkbrauw donker, Zoo glanzend en zoo zacht Het wonderkleine mondje Bezat een tooverkracht. Steeds, als ik haar aanschouwde, Zweefde ik in hooger sfeer Ik zag de toekomst open Niets drukte mij terneer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 243