k leerde een meisje kennen
Een meisje, zacht en fijn,
Met donkerblauwe oogen
En handjes als satijn.
Zij had twee rozenlipjes
Een open gullen lach,
Die placht mij te betoov'ren
Zoodra als ik haar zag.
Wat was die wenkbrauw donker,
Zoo glanzend en zoo zacht
Het wonderkleine mondje
Bezat een tooverkracht.
Steeds, als ik haar aanschouwde,
Zweefde ik in hooger sfeer
Ik zag de toekomst open
Niets drukte mij terneer.