t
J
97
Pier dwars in den weg zat: zij was te hoog voor hem,
't was »en raikeluiskiend."
Midden op de markt van het dorp stond de pastorie.
Tusschen het lommer van hooge kastanjes en heuken
verscholenzag het lieve huisje er zóó gezellig en
vroolijk uit, dat 't niet missen kon of daarbinnen
moest met tevredenheid en geluk wonen
Dit was ook zoo.
De dominéeen oud mandie reeds meer dan
twintig jaar in 't dorp doorgebracht had, bewoonde
met zijne echtgenoote en drie kinderen dit aangenaam
verblijf.
Yan de drie kinderen was Marie de oudste.
Zij was achttien jaar, en met de kinderlijke goed
heid aan dien schoonen leeftijd eigenplacht zij
meermalen de oude moedertjes in den omtrek te be
zoeken en haar met hare zachte stem een vriendelijk
woordje toe te voegen.
Overal waar Marie kwam, verscheen ze altijd als
een goede engel. Iedereen had haar lief, omdat iedereen
wat aan haar verschuldigd was, en menige boeren
jongen zou voor haar door het vuur geloopen zijn.
Daar kwam nog bijdat Marie zoo schoon was
»Krek een engeltjen in 't plakboeksken van Driek
vWullem, den boekverkooper."
De flink ontwikkelde gestaltewaarvan de weelderige
vormen zoo duidelijk uitkwamen onder het lichte,
katoenen kleedje, het aardig lachende kopje, waarop
die strooien hoed met een paar korenbloemen versierd,
zoo schilderachtig pastte alles maakte haar tot een
beeld van frischheid en bloeiende jeugd.
7