MIJN LIEVELING.
auw is de duist're nacht
Door 't helle licht verdwenen
En Morpheus' wondermacht
In 't schimmenrijk gebleven
Of Flora's hand versiert
Het weeld'rig bosch en woud,
En 't koor der voog'len tiert
In 'tjeugdig, groene hout.
Hier in dit heerlijk oord,
Waar de onschuld zwaait haar staf,
Waar niets de ruste stoort,
Die de eenzaamheid het gaf,
Placht ik in vroeger dagen
Met haar aan mijne zij
De vlinders na te jagen
In 't bloeiend jaargetij.
Maar achzij zijn vervlogen
Die dagen onzer jeugd,
Die immer konden bogen
Op ware, reine deugd.