cU J 114 ongelukkige schepelingen. Toch had de dood gezege vierd; hij had in dien stormachtigen nacht zijne sikkel door het luchtruim gezwaaid en had getroffen. De doodstrijd van den gebrekkigen grijsaard was kortmaar hevig geweest. Nita had de laatste woorden van zijne lippen opgevangen. «Voortaan zult gij alleen staan op de wereldmaar houd moed wanhoop niet," had hij haar met een blik vol innige vaderliefde toegefluisterd. Zij wilde moedig zijn, maar ontzettend was toch de strijd, die in haar binnenste plaats greep. Overstelpende droefheid, de gedachte aan de duistere toekomst, vertwijfeling, zij verdrongen zich in Nita's hart en zochten een uitweg door die lieve blauwe oogen Zou haar spoedig die vrede en berusting gegund worden, die de smart wel niet doet vergeten, maar toch verzacht Het schip lag stil. In het salon heerschte een doodsche stilte; op ieders gelaat stond medelijden en droefheid te lezen. De kinderen drongen zich angstig tegen hunne moeders aan. Ook Alfred was hier. Met zijn hoofd in de handensteunende op zijne knieënstaarde hij somber voor zich uit. Hij had Nita niet gesproken noch geziennadat hem de dood van den heer Natar ter oore was gekomen. Zou ze hem soms vergeten zijn, zou ze niet weten in hem een beschermer te kunnen vinden, niet weten dat hij haar beminde? Hoe vurig verlangde hij er niet naar haar in zijne armen te sluitenhaar te vertroosten en den eersten kus op hare lippen te drukken. Met kloppend hart luisterde hij ingespannen naar r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 264