j
123
familie had onderhoudendat Amalia met de Van Talin-
gens in Amsterdam kennis had gemaakt en er denke
lijk wel zou logeeren. Ook was er sprake van, dat zij
hen op hunne buitenlandsche reis zou vergezellen.
Deze mededeelingen stemden mij reeds zeer onaange
naam. Ik kende Henry, den zoon des huizes, tegoed,
dan dat de gedachte mij verlaten wilde, dat hij de
man was, die eens Amalia's en mijn levensgeluk ver
woesten zou.
Gij moet weten, ik ben met Van Talingen op kost
school geweest, waar ik hem reeds niet mocht lijden
wegens zijne baatzuchtige, oneerlijke en valsche oog
merken. Deze bleven velen mijner kameraden niet
onopgemerkt, zoodat hij spoedig door hen vermeden
werd. Eindelijk was zijn slecht gedrag oorzaak, dat
de kostschoolhouder hem wegzond en gelukkig ook
voor hemwant hij had zich zoodanig ieders gram
schap op den hals gehaald, dat zijn leven aldaar hem
eene aaneenschakeling van verdrietelijkheden aanbood.
Toen waren wij echter nog jongens, een weinig snel
en wellicht wat al te hard in ons oordeel. Daarom
trachtte ik later, in mijn cadettentijdtoen wij elkaar
in het verlof te Amsterdam toevallig weer ontmoetten
en zelfs veel samen uitgingenalles te vergeten en te
vergeven. Hij zou sinds dien tijd veel verbeterd zijn,
meende ik en werkelijk won die meening aanvankelijk
meer en meer veld bij mij totdat eensklaps een voor
val, dat hein eeuwig tot schande strekt, onze vriend
schapsbanden voor immer verbrak. Dat voorval had
plaats op een avond, dat wij samen ons een weinig
aan de uitspattingen der jeugd overgaven. Dat was