J 124 geen schande. Iedereen is jong geweest en men is maar eens jong. Ik had eene welgevulde beurs bij mij en was dien avond dan ook buitengewoon vroolijk. Van die stemming wist de eerlooze maar al te goed misbruik te maken. Ik merkte het eersttoen ik den volgenden morgen bij het ontwaken te vergeefs naar mijne beurs en mijn horloge zocht. Ik wist, dat Van Talingen vaak, ook dien avond, in geldverlegenheid zat; ik dacht aan de oneerlijke handelingen in zijne kostschooljaren bedreven, maar toch kon en wilde ik hem niet verdenken van die ontvreemding. Twee dagen daarna verraadde hij echter zich zelf, bekende toen zijn misdrijf en smeekte mij om ver geving. Ik sidderde van woede en was op het punt eene daad te begaandie ik mijn leven lang betreurd zou hebben, indien de ellendeling zich niet uit de voeten had gemaakt. Hem achtervolgenneen dat nimmer. Ik zou mijne hand niet aan hem bezoedelen. Het horloge had ik terug en na eenige uren sporens bevond ik mij weer te Zwolle, beroofd van mijn geld, dat ik in handen van den trouwelooze liet. Thuis gekomen kostte het mij veel moeite hem te berichten, dat ik geen teruggave van het geld vorderde en dat ik mij voorgenomen had het gerecht met deze zaak niet in kennis te stellen. Dit laatste was eene op welling van het oogenblik, welke mij later veel leed berokkenen zou. Thans kunt gij u voorstellen, vriend, hoe hevig ik ontstelde, toen ik van een mijner oude Amsterdamsche kennissen vernam, dat diezelfde persoon voor haar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 274