J 128 zijn karakter, wees op het feit, dat hij Amalia alleen om het geld huwde en waarschuwde ten slotte tegen zulk een huichelaar. Nauwelijks^ waren de laatste klanken der naakte doch zuivere waarheid weggestorvenof de anders zoo be daarde man fronste grimmig de wenkbrauwen. Een opbruischende toorn misvormde het vriendelijk gelaat en in een heftigen woordenvloed beschuldigde hij mij van laster. Ook anderen maakten zich schuldig aan dergelijke inblazingenvervolgde hijdoch dezen duidde hij het niet zoo euvel als mijdie dankbaar heid aan zijne familie verschuldigd was. Hij voegde hierbij zijne bevreemding, dat ik van het voorval op den bewusten avond geen aangifte bij het gerecht had gedaan. Mijne betoogen konden verder achterwege blijven. Laster en nog eens laster noemde hij mijne woorden in tegenwoordigheid van Amalia en hare moe der, die inmiddels waren toegesneld. Vriend, je kunt je moeilijk voorstellen hoe diep' deze onbillijke beschuldiging mijn oprecht hart krenkte. Die woordengevoegd bij de smartelijke ervaring dat Amalia mij geen zweem van liefde toedroeg, waren als even zoovele dolkstekendie de levenszenuwen van mijn hart hadden verscheurd. Verlamd en levenloos stond ik daar, totdat het bloed mij naar het hoofd steeg. Ik voelde mijals was een aanval van razernij nabij. Met één sprong stond ik diep bewogen op, vatte Amalia's bevende hand, wenschte met trillende stem liaar voor het laatst geluk, groette gejaagd doch eerbiedig hare ouders en weldra had ik den drempel overschreden om nimmer meer terug te komen. Ik

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 278