129 bevond mij buiten, in eene straat, Welke, dat wist ik niet. Ik zag menschenwelke, ook dat wist ik niet meer. Ik zag het ouderlijk huis. Zelfs dat her kende ik niet. Flauwe herinneringen mijner jeugd woelden en warden door het overspannen brein. Mijn geest verstompte, mijn hoofd gloeide, mijne oogen roldenmijne ledematen verstijfden en het hart was gebroken. Zoo sloop ik voort, onbewust van wat ik deed, tot ik eindelijk krachteloos neerzeeg op een steen. Den steen Goddankhem herkende ik. Het was de steen, die het stoffelijk overschot mijner dierbare ouders dekte. Ik had hem lief, den kouden steen. Eenmaal zou hij ook mijn naam vermelden, de kille steen. Hij was mijn steun, mijn troostin 't ongelukde trouwe vriend, die mij beschermen zou tegen aardsche zonden. Ik knielde er op neder. Hoe lang ik door de hevigste smart ten prooi verwijld hebweet ik niet meer. Wel herinner ik mij dat ik tegen den avond uit mijne sombere overpeinzingen werd gewekt, door eene holle grafstemdie van onder mijne geliefde rustplaats scheen te komen en mij toeriepWillemheb schaamdezijt gij een man Drukt eene versmade liefde u dus terneer? Verrijs, wend uwe schreden huiswaarts en vergeet uwe smart voor immer. Werktuigelijk ge hoorzaamde ik de gebiedende stem, stond op en nam kalmer gestemd, afscheid van het dierbare graf. Eerst laat in den nacht bereikte ik mistroost mijn huis te Breda Ik trad binnensnelde naar mijne eenzame kamer om uit te rusten van de aandoeningen toen mijne blikken vielen op een brief, waarschijnlijk 9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 279