J
148
Eindelijk, ja, daar rijst zij toch nit het nevelgordijn,
zich aan het oog vertoonende in haren ongekunstelden
vorm en eenvoud. Hoe klopte hem het hart van
blijdschapDaar, daar ligt Amsterdamhet einde
zijner reis, het beginpunt van een nieuw leven. Nog
twee dagen stoomens en het was bereikt. Die weinige
dagen schenen hem in de verbeelding langer toe en
het was hem, of nooit die gelukkige samenkomst zou
plaats hebben.
Reeds was men IJmuiden voorbij en kon men in
't verschiet de trotsche torens der wereldstad zien
terwijl ontelbare molens den aankomenden een hartelijk
welkom toeriepen. Duidelijk kon men nu de huizen
en plantsoenen onderscheiden en eindelijk de talrijke
menschendie in de straten elkaar schenen te ver
dringen. Het schip had zijne vaart verminderd, die
naarmate men het doel genaakte, steeds afnam, totdat
een lichte ruk den passagiers het einde der reis aan
kondigde.
Willem herkende de plaats van aankomstzij was
dezelfdedie hij eenslang geledenin diep gepeins
verlaten had. Treurige herinneringen waren aan haar
verbonden maar daar dacht hij op dit oogenblik in
't minst niet aan. Reikhalzend bleef hij over de kam
panje naar de woelende menschen kijkendieevenals
weleer, tot verwelkoming hunne zakdoeken wuifden.
Dezelfde loopplank werd gelegd en weldra bestormde
men het dek.
Hoe nu? Geen enkele vriend, die hem de hand
schudde onder het prevelen van een «welkom in het
vaderland." Doch, stil, niet zoo voorbarig. Ziet gij