t
J
168
Als allen den arbeid verlaten
En zaagt gij dat rnstig geluk ook verstoord,
Als 't «Amok" weerklinkt langs de straten?
Zeg, hebt gij het rnischende woud ook gezien
Van palmen en van platanen
En kent gij den reuzigen tempel misschien
Aan 't eind der verwilderde lanen?
En zaagt gij het meer in het diepst van het woud,
Omringd door de forsche bananen,
En moest gij somwijlen een weg door het hout
Van eind'looze bosschen u banen?
Zoo weet, dat dit land, wis 't schoonste op aard,
Niet om niets is in onze handen,
Maar dat menige vuist met een bliksemend zwaard,
Ons bedreigt aan moerassige stranden.
Zoo weet, dat zoo menig heldhaftig soldaat
Op Atjehsche kust is bezweken;
Doch weet, dat waar Nederlands vaandel ooit staat
Steeds Nederlands moed is gebleken.
En weet, dat, al koste het stroomen van bloed,
Wij immer toch glorie behalen
En nooit voor een vijandhoe groot ook in moed
De Hollandsche degen zal falen;
Zoo weet, dat wij dra door vijandelijk vuur,
Dat knettert in rotsige dalen,
Bereiken des vijands geweldige muur
En sterven of zege behalen.
GEEN ACCENTER.