t1 J 473 Goed, beter zoo, dan die koude onverschilligheid. Ik wil u echter niet gelukkig zien aan hare zijde, noch zult gij mij gebukt zien onder die smartende koelheid! Blijf doof voor mijne beden, voor mijne liefde! Goed, maar danIk haat u, ik haat u!" Eensklaps had zij hare woorden afgebrokendie schriller en schriller hadden geklonken. Zij vlood wegver wegsteeds verder, totdat zij overmand door vermoeienis, neerviel en insliep. De dag brak aande kille dauw wekte haar. Zij stond op en weer ijlde zij voort, gejaagd door een heir van onheilspellende spookbeelden, die haar maar niet verlaten wilden. Overal had zij sinds dien tijd gezworven. Alles nam zij te baat om haar leed te vergeten. Haar meer dan buitengewone schoonheid diende haaren in een zwijmelroes trachtte zij de vergetelheid te vinden. Nu eens zich in den grootsten overvloed badende, was zij straks arm en ellendig, van eiken steun beroofd door rumoerige straten gestrompeld. Overdreven weelde en groote ontberingen gaven haar dikwerf de zoo ge- wenschte afleiding. De ouderdom ontroofde haar de voornaamste gift: schoonheid. De zware strijd om het bestaan werd haar een middel om het verleden te vergeten. Jaren gingen dus voorbij. Nu eens stond zij op de kermis en verdiende zoo haar brooddan weer ontvluchtte zij met de bende de macht, die haren landgenooten een doorn in het oog was. Overal verjaagd en verafschuwdaltijd den groot sten kommer ten prooidat was het deel dezer vrouw

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 323