(T
"*1
j
177
in dat afwisselende, ellendige Zigeunerleven, waartoe
Gioya door haar geboorte gedoemd was.
Eindelijk was de tijd gekomendat zij geroemd werd
en zij duizenden en duizenden verrukte door hare stem.
Medegesleept in den maalstroom des levens, verblind
door geoogste glorie en rusteloos ijverend naar meer
roem, eer en levensgenot, vergat Gioya hare moeder
ten eenenmale.
Eenzaamtot diep in den nachtzat dikwijls de oude
Marinita hare dochter te wachten, die alles, haar stem,
haar kunst, ja zelfs het warme erkentelijke gevoel voor
eene arme oude pleegmoederopofferde ter wille van
voorgespiegelden roem en rijkdom. Dan zag Marinita
haar terugkomenschoonopgewonden door de toe
juichingen harer toehoorders en ongelukkig ging zij
ter ruste.
Doch somsals het Gioya te bang werd in den levens
strijd, dan zocht zij Marinita op, maakte haar deel-
genoote van den kommer en den angst, die in haar
hart geslopen waren. Hoeveel leed Gioya haar ook
berokkend had, toch kon het liefderijke hart der oude
vrouw zich nimmer verloochenen, het allerminst in
zulke droeve oogenblikken. Zij placht dan het alom
gevierde meisje, nu zoo terneergeslagen, te troosten
en hare tranen weg te kussen. Armoede en ouder
dom, rijkdom en jeugd, weenden dan samen.
Die gelukkige oogenblikken voor Marinita waren wei
nige want weldra verscheen Gioya niet meer.
Ja, Gioya was heengegaan om lauweren te oogsten
in verre landen. Marinita had de puszta's weer op
gezocht. «Zij zal je vergeten!'' zoo klonk een stem.
12