f '1> 190 onschuldigs, als juist geschikt was om ook het harf van John warmer te doen slaan. »En ziet u er niet tegen op om later naar Indië te gaan? 't Zou me, dunkt me, niets bevallen in 'zoo'n wildernis als Atjeh te gaan vechten tegen onzichtbare vijanden. Heelemaal het idéé van oorlog en een 'gaan naar Indië bevalt me niet", zei mijnheer tot John. «Neen, mijnheer, daar zie ik volstrekt niet tegen op; het is steeds mijn verlangen geweest naar Indië te gaan en ik vind het wel een mooie roemvolle be stemming juist daar officier te zijnwaar hinderpalen te overwinnen zijndie als bergen voor u oprijzen. Trouwens, in den oorlog te gaan is nu eenmaal de roeping van den officier. Gevoelt u dan geen achting voor hen, die juist in dat terrein, waar alles hen tegen is, en tegen die vijanden hun naam hebben beroemd gemaakt? En vindt u het dan niet aan te prijzen in hen, die ook dien weg op willen?" was het antwoord van John." «Ziet u wel, papa, dat hij er evenzoo over denkt als ik," deed zich de allerliefste stem van Louise hoo- ren, »u spreekt altijd van Indië alsof dat maar een land van wilde dieren is, en u bedenkt niet, dat daar de schoonste feiten van zelfopoffering en dapperheid heb ben plaats gehad." «0, ja, dat zie ik wel in, lieve Louise, en ik zal ook niet zoo halsstarrig zijn, dat te willen ontkennen; maar toch heb ik niets op met dat Indië en blijf veel liever hier in ons eigen landje. Ik zou» ook om den dood niet willen, dat één van jullie er naar toeging," zeide mijnheer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 340