HOOFDSTUK II Behüt dich Gott, es war' zü schön [gewesen. Behüt dich Gott, es hat nicht sollen [sein. Vijf jaren zijn verloopen. Op eene kleine grasvlakte aan den oever van een zijtak van één van Borneo's hoofdstroomen is een post gebouwd. Rondom omgeven door donkere wouden die met de schoonste houtsoorten prijken en een schat van Oosterproducten verbergen; vóór zich de snelvlie tende wateren van de kleine rivier, aan welker oever de schoonste bloemen welig opwaarts tieren; in de verte over de toppen der hoornen heenhet prachtig blauw der hooge bergen; ziedaar het majestieuse uit zicht, dat zich aan een dertigtal onzer Indische wapen broeders aanbiedt. Men voelt zich ernstig gestemd door den aanblik dezer prachtige natuurgeen geluid verbreekt de stilte dan alleen het eentonig gekabbel der golfjesmen is hier in de eenzaamheid. Zwaar drukt die plechtige, neen sombere stilte op den mensch; men voelt, dat men hier is in de diepste wildernis van Insulinde, afgescheiden van alle leven en verkeer van alle vrien den en betrekkingen. Zoo ook het kleine aantal krijgslieden, dat hier in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 353