■J ®s- 212 Toen 'tleven nog aan hem zijn zonnezijde bood; En met een gulden glans voor hem daarhenen vlood; Hij gaat ze nog eens na en hij doorleeft ze weer Die tijden van voorheen, die dagen van weleer, De reine zoete vreugd, bij d'eersten zeeg' gesmaakt, Komt brandend in hem opmet volle kracht ontwaakt En al wat 't leven schoons en edels in zich heeft Van liefde, vriendschap, tronw, opnieuw in hem herleeft Hij roept die vrienden aanwier trouw en zorgvol hart In alles met hem deelde, 'tzij vreugde, hetzij smart. Weer doet zich voor zijn geest die onvergetelijke dag voor, toen hij met haar op de ijsbaan als op de vleugelen des winds gedreven werd. Ach, hoe lief was ze toen? Hoe vol vertrouwen keek ze naar hem op! Welk een liefelijk gevoel doortintelde zijne aderen toen hare zachte glanzige lokken zijne wangen streelden. Hoe vast besloten klonk hare stem, toen ze hem be loofde hem lief te zullen hebben, altijd aan hem te zullen denkenEn nu »Es hat nicht sollen sein, es war zu schön ge- wesen!" Kan hij het haar euvel duiden? Neen, neen,nooit! Zij was nauwelijks de kinder schoenen ontwassentoen ze hem haar woord gaf. Hoe veranderlijk is een meisjesgemoed niet? Nu zij tot vrouw gerijpt isbegrijpt zij wellicht de volle beteekenis van hare belofte en deinst daarvoor terug? Heeft hij het recht te vorderendat zijals vrouw haar woord, eens in de meisjesjaren gegeven, zal houden? Neen, neen, duizendmaal neen! Neen, aanminnig wezen! Ik »kan" het u niet euvel duiden! Daarvoor heb ik u nog te lief, in weerwil ge mij verstoot. r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 362