CXLVII
een onafhankelijk rijk bleef, immers de inwoners van
het nabijgelegen eiland Penang en die van Singapore,
Engelsche onderdanen, dreven een uitgebreiden handel
op de Atjehsche kust in peper en pinangnotenvan
daar het recht van Engeland om steeds tusschen beide
te komen want waren de Nederlanders meester van
Atjeh, dan zou de kusthandel, hoewel niet geheel ge
sloten, voor Engeland zeer beperkt zijn.
De Atjehers gingen door met zeeroof, dien zij met
de grootste onbeschaamdheid pleegden op schepen
van welke natie ook, welke zich in hunne wateren
waagden. (2)
Daar de Regeering aan den eenen kant de benadeelden
moest bevredigenaan den anderen kant met geen
kracht van wapenen mocht optredenwikkelde zulks
haar telkenmale in moeielijkheden.
Het eiland Nias, aan de kust van Tapanoeli, wrnrd
het uitgangspunt van de zeerooverijen en den slaven
handel.
Toch kon Nederland niet anders dan zwaar protest
aanteekenen. Na een vergeefschen tocht van den
kapitein-luitenant Courier dit Dubekart in 1855, sloot
de Sultan van Atjeh in 1857 een verdrag met Van
Swietenwaarbij hij weer beloofde zee- en strand-
roof, alsmede slavenhandel tegen te gaan. Doch het
baatte niets, terwijl sinds 1858 de toestand met Atjeh
meer gespannen werd, door het verdrag met Siak.
De Sultan was niet in staat het verdrag te houden.
De Atjehsche kust bestaat n. 1. uit tal van kleine
onafhankelijke staten, aan den Sultan slechts belasting
schuldig en herhaaldelijk met elkander in oorlog,
waarin de Sultan niet den minsten invloed had. (3) (4)