CXLV1II
Aan den toestand moest echter een einde komen
vooral daar de Engelsche regeering sinds 1870 hare
schepen waarschuwde niet meer in de Atjehsche wateren
te komen. (5) Dit riep het tractaat van 1871 met
Engeland in het leven, waarbij dat van 1824, voor
zoover Atjeh betrof, opgeheven werd.
Wij verleenden daartoe aan de Engelschen de op
heffing van de z. g. differentieele rechten in Siak.
Thans had Nederland de handen vrijdoch wilde
het nog niet vijandig optreden. De komst van een
gezantschap werd den Sultan aangekondigd, toen van
den Consul in Singapore het bericht ontvangen werd,
dat Atjehsche gezanten aldaar de hulp der Ameri-
kaansche en Italiaansche Consuls tegen Nederland in
riepen. Tevens ontving men tijding, dat ook Atjehsche
gezanten naar Turkije én Frankrijk waren gegaan
met hetzelfde doel.
Om deze hulp te voorkomen achtte de Gouverneur-
Generaal Loudon een krachtig optreden noodzakelijk;
hij vroeg aan den minister van koloniën, den heer
Fransen van de Putte, toestemming, den vice-president
van den Raad van Indië, den heer Nieuwenhuyzen
met een oorlogsschip naar Atjeh te zendenom van
den Sultan de erkenning van de Nederlandsche sou-
vereiniteit te eisehen en bij gebreke daarvan den oorlog
te verklaren. Den 7den Maart 1873 vertrok Nieuwen
huyzen-, den 22sten Maart met een eskader ter reede
van Atjeh gekomen, zond hij den Sultan een brief,
waarin hij opheldering van zijn trouweloos gedrag
vroeg (uitdrukkelijk verlangen van den minister).
Toen een omhalige brief tot antwoord kwam, drong