f J CLII raal-majoor J. H. R. Kohierlaatstelijk militair com mandant van Soematra's Westkust. Hij was te voren reeds belast geweest met het verzamelen van gegevens omtrent Atjeh en zijne bevolking. Hoe weinig hij hierin geslaagd wasvolgt uit het verloop der eerste expeditie. Tweede bevelhebber was kolonel Van Daalen; chef van den staf de kolonel van de genie Egter van Wis- sekerkecommandanten der zeemacht Koopman en Binkes, kapiteins ter zee. De infanterie-bataljons stonden onder de majoors: Cavaljé (3de bataljon); Knoote (9de bataljon); Van Thiel (12de bataljon). Barisan onder den overste De Rochemont. De artillerie overste Boumeester. Bovendien 1000 bannelingen. Voor eene uitmuntende uitrusting en verpleging was gezorgd. Den 5den April 1873 arriveerde men ter reede van Atjeh. Het doel der expeditie was de verovering van den Kraton. Kohier meende met de inname van deze sterktede hartader des landsden tegenstand des vijands gebroken te hebben. Het landingspunt werd gekozen op eene plaats drie kwartier ten westen van de monding der Atjeh-rivier. Tusschen het landingspunt en de monding der rivier lagen 2 vijandelijke versterkingen. Nadat den 6den April eene groote verkenning onder Kohier zelf had plaats gehad, (8) geschiedde de ontscheping den 7den, des morgens om 6 uur. De het eerst ontscheepte com pagnieën van de kapiteins Lanzing en Luymes sloegen een aanval van 500 Atjehneezen uit de eerste verster-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 158