J
CLVII
brek aan alle geriefelijkhedenwas de geest aan boord
uitmuntend en verdient de marine den grootsten lof.
Inmiddels werd eene nieuwe expeditie krachtig voor
bereid; een tweede échec mocht niet voorkomen. Een
gedeelte van de krijgsmacht kwam zelfs uit Nederland,
namelijk 300 mariniers. Overigens bestond de expeditie
uit 6000 man infanteriemet 230 officieren230 negers
75 cavaleristen (onder luitenant Van Weiderenen
3000 dwangarbeiders. Zij werd verdeeld in 3 brigades
de infanterie in halve bataljons, elk van 500 man
(4 compagnieën).
Onder de bevelhebbers telde men Van der Heijden,
PelVan ThielCavaljéRomswinckelKnooteRuempol
en meer. Verder een half bataljon barisan van Ma-
doera, onder Gits; eene afdeeling der onafhankelijke
prinsen, en 150 man artillerie met 8 stukken (terwijl
in den verderen Atjeh-oorlog de bergart. aangeschaft
werd). Hindernissen werden medegevoerd; trouwens
alleswat noodig kon zijn voor bivaklanding en be
storming.
De geneeskundige dienst, onder den werkzamen offi
cier van gezondheid De Mooy, was met de grootste toe
wijding bezield en had verscheidene maatregelen geno
men tegen watervergiftiging (Deze vrees is echter niet
bewaarheid geworden).
Tot opperbevelhebber, tevens regeeringscommissaris
werd benoemd, de sinds 1865 gepensioneerde Luitenant-
Generaal J. van Swietenoud-legercommandant en oud-
civiel- en militair gouverneur van Soematra's Westkust
die in zijne langdurige militaire loopbaan herhaalde
blijken had gegeven van diplomatieke bekwaamheid.
r