J
CLXXYI
XXII moekims waren gevlucht, op 1/i uur afstands
van Gleeing gelegen, doch 7 a 8 dagen van Lamtoba.
Gerlach bepaalde zich dus tot het bestraffen van enkele
kampongs.
Reeds hierdoor angstig gemaakt, zonden de hoofden
een gezant naar Van der Heijden, die dezen mede
deelde, dat de hoofden zich voor de vasten bij hem
zouden aanmelden.
Toen dit niet gebeurde, rukte Gerlach over Kepaja
Doewa naar Selimoem (13 Augustus) en tevens rukten
Lubeck en Van de Pol met eene colonne van uit
Indrapoeri; beiden met de opdracht zoo vredelievend
mogelijk op te tredenten einde de onderwerping van
Toekoe Moeda Daoed te verkrijgen.. Alleen in kam
pong Lampisang bood het hoofd Tengkou di Tirou
ernstigen tegenstand aan Lubeck. Reeds vóór de in
name van Selimoem gaf Toekoe Moeda Daoed met de
andere hoofden zich over.
17 Augustus, Gerlach gearriveerd zijnde, die naar
Lamtoba weerkeerdetrok men naar Indrapoeri terug
onderweg op vredelievende wijze door de bewoners
ontvangen. De hoofden werden medegevoerd naar
Kota Radja.
In de XXVI moekims hadden onvermoeid patrouilleerin
gen plaats, maar aangezien nergens vijandelijkheden
meer plaats haddenwerden de ageerende colonnes den
5den September ontbonden. De veldtochten in de XXII
en XXVI moekims waren geëindigd en met den gunstig-
sten uitslag bekroond, dank zij de energie van den
opperbevelhebber en zijn chef van den staf, en de
verstandige, krachtige houding tegenovêr den Atjeher,
r