t J CLXXVII Van der Heijden kon door zijne doortastendheid en ingrijpende maatregelen om den vijand te bedwingen, en door de welwillendheid waarmee hij de hoofden ontving en tot zich aantrok, den vrede in Atjeh doen wederkeeren. De regeering erkende dan ook zijn groote verdiensten, door hem Januari 1880 buitenge woon tot luitenant-generaal te benoemenGeij van Pitlius werd tot ridder 3de klasse Militaire Willems orde benoemd en in April tot luitenant-kolonel. Toch had ook de vijand blijken van groote geest kracht gegeven; onder andere door ons te bestrijden met het ons in het moederland zoo bevriende element, het water. In Groot-Atjeh hadden geene vijandelijkheden meer plaats, alleen overviel 1 Maart 1879 Nja Aboe met zijne bende de steenbakkerij van Lampagger. Geregeld hadden nu patrouilleeringen plaats, waarbij nu en dan schermutselingen. De officieren hadden hierbij vooral eene moeielijke taak, daar bij de zware eischendie de troepenvermeerdering aan het Indische leger stelde, meer en meer jonge, onbedreven, zenuw achtige soldaten de plaats vervingen van de uitgelezen troepen van Kohier en van Van Swieten. Ook ver oorzaakten de koelies dikwijls zeer veel moeite, zij vluchtten bij het eerste vijandelijk schot en brachten niet zelden paniek te weeg. Een proef met Atjehsche koelies mislukte volkomen. De troepenmacht, in 1875: 5000 man bedragende, in 1876: 9000; in 1877: 9400 en in 1878: 10500, was dus in 4 jaar verdubbeld; in 1879 keerde een aanzienlijk gedeelte naar Java terug en in 1880 werd 12

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 183