<f J CLXXX Westkust. Malaboeh. Aangezien een aanzienlijk gedeelte der be volking onder een der zonen van den radja zich zeer vijandig toondewerd in Juli 1877 onder kapitein Sieberg een post aldaar opgericht. De toestand, hoe wel in 't begin gunstiger geworden, werd in 1878 zoo ernstig, dat de militaire commandant Perné een tocht moest ondernemen ook om den goedgezinden radja te steunen. Het gelukte eerst aan Van der Heijden in Maart de rust te herstellen. Na zijn ver trek echter begonnen de vijandelijkheden opnieuw onder den later zoo berucht geworden Toekoe Oemar. Wij trokken onze macht in ééne stelling samen en van toen af werd de toestand rustiger. Loöngwelks hoofd, de »Kedjoeroean", ons gunstig gestemd was, doch welks bevolking vijandig was, werd in April 1877 door eene colonne onder majoor Meijer getuchtigd. Daar de vijandelijkheden zich opnieuw herhaalden werd de rust voor goed hersteld door krijgsverrichtin gen in begin 1878. Troemon en Tenom hielden zich vrij rustig. De noordelijker gelegen landstrekenonder anderen Telok Kroet. werden in Februari 1878 door Van Lier getuchtigd. Van toen af werd op de geheele westkust ons gezag erkend en de blokkade opgeheven. Noordkust. Samalangawelks bevolking de dapperste van Atjeh is, had in 1874 uitstel gevraagd voor het teekenen der acte van onderwerping. Hiervan kwam afstel.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 186