j
CXCVIII
16 Maart 1883 gaf hij het bestuur over aan den
heer Laging Tobias, resident van Palembang, en ver
klaarde hem hoe de oorlog geëindigd was, hoe overal
het Nederlandsch gezag erkend werd in plaats van
het sultansbestuuren hoe de vijandelijkheden slechts
op zich zelf staande feiten waren.
Laging Tobias ondervond echter anders. Ook onder
hem hadden herhaalde aanvallen plaats en moesten
expeditiën uitgezonden worden. Het zou ons te ver
voeren nogmaals een chronologisch overzicht hiervan
te geven. De vijand nestelde zich in de IV en VI
Moekims (Pahan Badak) en daarna in de XXII Moekiins.
11 Maart 1884. Viel eene colonne in een vijande
lijke hinderlaag; 12 Maart werden 4 zijner bentings
vernield en den 21 sten had een hevig gevecht bij Glé
Kambing plaats, waarbij onzerzijds 9 dooden en 43
gewonden.
De toestand werd hoe langer hoe ongunstiger. Veel
bevriende hoofden vielen ons af, uit eigenbelang als
ook uit vrees voor hunne landgenooten. En waar de
hoofden ons getrouw blevenhetgeen bleek in het
achterhalen en terugbrengen van gestolen goederen
en in het uitleveren van maraudeurs, daar bleek toch
de bevolking zeer vijandig gezind. Iedere gelegenheid
greep zij aan om de oorlogspartij te ondersteunen en
aan te vullen. Het Koloniaal Verslag van 1885 weet
dezen ongunstigen, ja onhoudbaren toestand, aan de
talrijkheid en de verspreide ligging onzer posten over
een nog niet geheel onderworpen terrein. Het vraag
stuk der inkrimping, reeds in 1881 besproken, werd
bij het bezoek van 's Jacob in Atjeh (Augustus 1883)
r