t
J
BIJ HET PORTRET.
Eerst nu, na anderhalf jaar, versiert het portret
van onzen gestorven leeraar den Cadetten-Almanak.
Er zijn echter geen woorden noodig om hem ons
terug te roepen voor den geest. Onze herinnering
wordt levend en met een onbestemd, weemoedig gevoel
herkennen wij de krachtige figuurdie ons wordt
afgebeeld. Laat ieder van ons bij het terugzien van
den doode stil terugdenken aan den tijd, toen hij
hem liefhad en vereerde; schoon geen pen het papier
beroert, zullen allen een »In Memoriam" schrijven,
uit eigen herinnering geput.
Mannen als hijwiens beeltenis nu voor onze oogen
verrijst, zulke mannen sterven niet. Zij leven voort
tot de laatste dergenendie hen kenden, den eeuwigen
slaap is ingegaan. Geen geschiedboek, door partijzucht
geschrevenvermeldt hunne namenmaar hun geest
leeft voort als een vage gedachte, een geheimzinnige
mythe, die zich voortplant van geslacht op geslacht.
Ja, het zal ons pijnlijk aandoen, als ook wij een
maal aan den rand van het graf onze kinderen zullen
verhalen van onze jeugd en hun die namen noemen
welke zij niet verstaanmaar welker grootheid zij