9
Ik dacht: »Zoo zal zij mij begrijpen;"
En zie! zij riep: «Houd op koetsier.
Is hij getroffen door de paarden?"
«Neen," riep ik uit, «mij scheelt geen zier."
Ik trad met tranen in de oogen
Toen op haar toe, zij zag mij aan
En 'k meende in haar oog te lezen
Dat haar gemoed was aangedaan.
'k Scheen in den hemel te verkeeren
'k Had «knicking knies en loddering eyes;"
Maar ach, zij zei: «Geef hem een kwartje,
Koetsier; de man die is niet wijs."
«Niet wijs!" mijn bloed begon te koken
Ik wierp het kwartje door een raam
Maar plots trad een agent naar voren
En vroeg mij barsch om mijnen naam.
Hij zeiik moest de ruit betalen
En ach'k moest mee naar het bureau
lk zag het rijtuig henen rijden
En dacht: «Wat is mij 't leven zoo?"
Toen ik des middags werd ontslagen
Uit 'thok, waar men mij had gebracht,
Toen scheen de zon zoo blij daar buiten,
Maar in mij was 't pikdonker nacht.
'kZei: »'k Wil van de vrouwen niets meer weten,
De mannen deugen meer misschien."
Ik ging naar Mars, om weinig later
Mij in 't cadettenpak te zien.
lk was in dienst en wou vergeten,
Dat Eva eenmaal had bestaan
Maar toen, o God, in de Academie,
Sprak plots'ling weer een vrouw mij aan.