f
J
12
Maar slechts geboren om de sabel te hanteeren
Onvatbaar voor het zoet van zaal'ge liefdesmart.
O neenik min u nietmij kunt gij niet bekoren
Het bloedig oorlogsveld is, vrouw, uw rijksgebied;
Kastijd uw steig'rend ros met uw gepunte sporen
Verblind mijn duiz'lend oog, maar eisch mijn liefde
[niet.
Welaan, moet ik 't beeld van 't blonde meisje malen
En zingen van het blauw van haar gevoelvol oog,
Zij staatschoon niet in krans van fonkelende stralen
Door ware vrouwendeugd bij mij oneindig hoog.
En Amazone, gij, ik wil in winternachten,
Wanneer de stormwind huilt en buldert in het woud,
Aan 't hooge vensterraam op uwe naad'ring wachten
En sidd'rend naar u zien in 't borstkuras van goud;
Dan zal ik in mijn slaap van luchtkasteelen droomen
Onrustig, als uw beeld mij koud als ijs genaakt,
Totdat des morgens vroeg een blonde fee zal komen
Die door haar zoeten lach mij weer gelukkig maakt.
ISBALE.