39 En Backing, lieve hemel, Wie voste zoo als hij Ilij kan zijn haren tellen En geeft zich nimmer vrij. Hij is op rek en ringen Nog ongeëvenaard, Schoon zich aan kruierskrachten Bij hem geen wijsheid paart. De Mier, heldhaftig ridder In Venendaalschen muur, Munt uit in anecdoten; Ze zijn verbazend zuur. Des morgenszoo na zessen Doet hij soms aaklig raar, Dan wordt hij zonder reden Dikwijls bedenk'lijk naar. Ten laatste nog mij zeiven Als einde van het lied; Hem zult gij zeker kennen Wiens naam gij onder ziet. Becda.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 271