f
-j
41
helden, alléén tusschen zijn verstomde vuurmonden,
te midden van dien kogelregenalléén tegenover zoo
veel vijanden! Maar wijken? dat nooit! zijn dier
bare stukken zien nemen? nimmer! Bij stroomen
vloeit het bloed uit eene gapende wonde in de zijde,
maar niet vóór de laatste druppeldie hem kan staande
houdenhem is ontvloeidzal hij dien smaad gedo
gen
Weer nadert de cavalerie; nu zendt het geschut
geen dood meer in haar gelederenen straks als zij
den oever bereikt hebbenzien zij hem staan in 't
midden van zijn vernielde schans, het getrokken zwaard
in de eene hand, met de andere de monding van
een zijner stukken vast omklemmend. En zoo zijgt hij
neer, snevend voor zijne eer, voor die van zijn ge
schut en van 't dierbaar Vaderland
De avond is gevallen en de maan in de pracht
van haren zilveren stralenglans heerlijk aan den trans
verrezen, blikt somber op het slagveld neer. Zou zij
nog niet voldaan zijn, bij het zien van zóóveel moed,
verlangt zij nog meer! Zacht kust zij de ontslapen
helden wakker en in het avondkoeltje hooren wij een
stem ruischen die hun toefluistert: «Gij zijt roemrijk
gevallen, maar uw taak is nog niet volbracht; nog
één plicht wacht u!"
Op deze roepstem verrijzen de schimmen der dappe
ren, en door den nachtwind opgenomen, zweven zij
voort, statig en eerbiedwekkend over de heide naar
het kamp hunner broederen. En daar ruischen tus
schen de tenten de hemelsche tonen van hun bezielde
melodiedie zingt van moed en trouw aan 't Vaderland.