49 Toen zomers weer de felle zon Scheen over stad en land, Toen vroeg ik haar, die 'k liefhad, om Haar hart en hare hand. Kort daarna ging 'k haar woning uit En stond versuft op straat Al mijne hoop verdween als rook, Helaasik wist geen raad. Een' vriend, die mij bezoeken kwam, Onthulde ik mijn hart Ik sprak hem van mijn liefd' en hoop, En van mijn diepe smart. Verwijt God Amor liever niets, Sprak toen mijn goede vriend Hij heeft van u geen scherp verwijt, Maar ^veeleer dank verdiend. Wees onbezorgd, treur langer niet, Yloek Amor toch niet meer, Bij koude stak hij 't vuurtje aan Bij warmte bluscht hij 't weer. Feco.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 281