53 Nadat de omnibus, begeleid door de vier havelooze kinderen van het pleintje, zich in beweging had gezet, vroeg Jan: »Is het een mooi dorp, OpscheutenDe oude koetsier schudde meewarig het hoofd. «Och, me- heer, d'r is maar één herberg." Jan begreep, dat hij op die manier niet verder zou komen. «Zijn er bosschen in de buurt?" was zijn tweede vraag. «Nu, dat zou ik gelooven," was het antwoord, «prachtige bosschen met vergiftige adders er in." Hij scheen dat als het ideaal van een bosch te beschouwen. «Is er een kerk?"«Ja, in Beneden-Opscheuten wel, maar in Boven-niet." «Hoe zoo, zijn er twee Opscheutens «Weet oe dat niet?" vroeg de koetsier ten hoogste verwonderd, «uw oom woont in Boven-Opscheutendat is het grootste, daar is een pomp in de straat." Jan Stippel had juist hieruit eene min bemoedigende con clusie getrokkentoen zijn makker hem onverwachts vroeg: «Weet uwé al van die ruzie tusschen Boven- en Benedenniet? Nu, dat zal ik uwés dan eres vertellen." «Dat is goed," zei Jan, die dacht aan de drie en een half uur rijden langs den zandweg. «Ziet uwé," wou de koetsier beginnen, toen Jan hem toe riep: «We staan stil." «Wel nee meheer," zei de oude, «hij loopt nog." «Kijk dan naar de boomen langs den weg," riep Stippel boos wordende. Eindelijk was de koetsier overtuigd, maar dat hielp nog niet veelwant hij steeg af en liep als wanhopend rond om den wagen. «Wat is er nou weer?" vroeg de reiziger op den bok. «Och lieve hemel, meheer de kerdet, als ie hier stil staat, dan is het mis. Dit is nou de derde keer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 285