65 Ubbo had den brief gelezen En geworpen in den haard, En bij zeide met een grijnslach: «Daarvoor ben ik niet vervaard." Sinds dien dag stond met zijn knapen Hij des avonds voor de poort, En daar werd dan tusschenbeide Menig reiziger vermoord. Op den dag lag hij te slapen Met zijn sabel in de hand, En zijn wacht stond op de wallen En bespiedde heel het land. Zeven dagen achtereenen Zaten in een donker hol Zeven sombere gestalten Met een perkamenten rol. Maar de zeven zwarten wachten Te vergeefs de heele week, En hun hoofd, de Gaaf de Lanje, Werd van spijt en woede bleek. Zieden laatsten nachttoen rees hij Woedend van zijn zetel op En hij stootte aan den zolder Brullend zijn geduchten kop. «Vrienden," zei hij, «Ridder Ubbo «Wacht niets anders dan de dood; «Wie zal 't zijndie hem zijn degen «Moedig in het lichaam stoot?" Jonker Koenraad, jong van jaren, Slank van houdinggroot van geest Zeide: «Binnen veertien dagen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 297