67
II.
Opkomst, Entree de Salon en huwelijk van
HET MONSTER.
Ach! zes edelvrouwen zaten
Op een koffiekrans bijeen
Ieder weenend om haar gade,
Die zoo onverwachts verdween.
Plots kwam Doude dienstmaagd zeggen
Dat een dame toegang vroeg,
Die als een bezeten furie
Gillend op de voordeur sloeg.
«Laat haar in," zei vrouw de Lanje,
En het voorhang ging omhoog
Om een monster door te laten
Dat voor het gezelschap boog.
«Dames," zei zij, leelijk lachend,
«Ridder Ubbo is mijn zoon,
«Want hij trouwde mijne dochter,
«Jonkvrouw Hillegond van Loon."
Maar de gastvrouw dorst niet spreken;
Zij was heelemaal verplet
Op het zien van de bezoekster,
Die zich neder had gezet,
Op haar neus scheen als te zweven
Een in blik gevatte bril;
Zij had donkergrijze oogen
En haar mond stond nimmer stil.
Om haar hing een grauwe mantel
En een donkerzwarte doek,