68 Wijl haar aangezicht deed denken Aan een oud, beschimmeld boek. »Zie je," zei ze, «ik zal je helpen «In je vreeselijken nood, «Anders slaat de sterke Ubbo «Al je mannen zeker dood." Rillend zaten daar de vrouwen Als op hunnen stoel versteend »Ja," zei 'tmonster, «en de raven «Knagen dan aan hun gebeent." Vijf van al de dames vielen Flauw ter neder op den grond Vrouw de Lanje slechts bleef zitten Schoon ook zij het vrees'lijk vond. 't Monster zeiHahadie kuren «Krijg ik altijd op mijn dak, «Maar eilieve, zeg somwijlen «Heb je hier ook brandend lak'"? Nu viel ook de laatste neder, De bezoekster dra vertrok Als een aangeschoten tijger En het booze hart vol wrok. Ja, zij sloot de edelvrouwen Samen in de kamer op En zij schudde onmeedoogend Haren hatelijken kop. Weinig later riep de wachter Van heer Ubbo's ridderslot: «D'r is een kaaiman op de vlakte, «Wat het monster wil, weet God." Ubbo greep zijn langen degen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 300