69 En hij riep zijn troep bijeen; Moedig schreed hij door de zalen Naar de grijze hoofdpoort heen. Nauwelijks daar aangekomen Stonden al de krijgers stil, Sidderend als juffershondjes En verlamd was Ubbo's wil. Wee mij," riep hij, «'tis men moeder, 't Is de weduwe Van Loon «Lieflijk als een zeemeerminne «Als een distelplant zoo schoon." «Mannen," zei zij, «laat haar neder «D'ophaalbrug en laat mij in." Angstig gaven de edelknapen 'tLeelijk monster haren zin. rtUbbo, laat de zeven ridders «Op dit oogenblik nog vrij; «Anders," zei zij vuisten hallend, «Dan krijg je te doen met mij." Ubbo staarde zijne knapen Die daar stonden, vragend aan, Doch begreep, dat hij toch nimmer Zijne schoonmama zou staan. Zie, nu richtte de bezoekster Tot de knapen thans het woord: «Gaat en laat de ridders loopen, «Gij hebt mijn bevel gehoord." En de edelknapen gingen Sidd'rend naar den kerker heen, En de schoonmama van Ubbo Bleef bij d'ophaalbrug alleen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1890 | | pagina 301