f-
J
95
»Zoo, Karei" kwam zijn vader hem te hulp, »je
zult zeker vóór je vertrek naar Indië het een en ander
nog met me besprekenmisschien ligt je wel iets op
het hart, dat je mij wil meedeelen om mijn raad
daarin te vragen. Maar neem een stoel en ga eens
tegenover me zitten."
Vader", begon Karei, nadat hij gezeten was, »niet
zoo zeer ben ik hier gekomen om uw raad in te roepen,
dan wel om u een vraag te doendie mij sinds lang
op het hart ligt. De ster, die op mijn kraag schittert,
opent mij de loopbaan als officier, waarin ik hoop de
achting te verwerven van mijne medemenschen en der
maatschappij. Ik ben verplicht zelf mijn weg te
banen en niet meer aan uw leiband te loopen, die in
de laatste jaren wel niet zoo sterk gespannen was als
in mijn jeugd, maar die ik toch meer dan vele mijner
kameraden heb gevoeld."
De vader zag eenigszins verwonderd op. Hij had
altijd zijnen kinderen eene opvoeding gegevendie
zijns inziens de beste was en hierop maakte Karei
aanmerkingen? Bijna had hij iets geantwoord, indien
Karei niet voortgegaan was.
Ik zeg dit niet om u te grievenmaar om een
denkbeeld te geven van mijn angst voor het niet vol
voeren mijner goede voornemens, wanneer ik ver van
allendie mij liefhebbenin eene vreemde omgeving
geplaatst ben. De goede wil mocht mij eens ontbreken
en dan ik schrik terug voor de ellendewaarin
zich een zwakke van karakter kan storten. Ik zou be
hoefte gevoelen aan een persoondie mij ter zijde
stond, voor wie ik verplicht was te leven en te