97
OcliKarei, de liefde is blind, placht men wel eens
te zeggen," antwoordde de vader, «je bent volgens
mijn inzien nog te jong en hebt nog te weinig van
het leven genoten om hierover te oordeelen."
»Dat antwoord verwachtte ik van u", bracht Karei
spijtig er tegen in, »u hebt me te lang als kind en
jongeling beschouwd en nu ik man ben geworden en
de Staat mij elke seconde een taak op de schouders
kan leggenwelker vervulling meer dan een man waardig
is, behandelt u mij nog als zoodanig."
«Wat ik je zeg, is geenszins om je leed te doen,"
sprak de vader op kalmer toon, niettegenstaande de
wijze, waarop Karei sprak hem in het diepst van zijn
ziel trof. «Verre van daar; die enkele maanden, dat
we je nog in ons midden zienmoeten slechts vreugde
en geluk kennenom als een aangenaam blijvende
herinnering bij ons voort te leven. Maar niet alleen
dezen korten tijd, je geheele volgende leven wil ik
gelukkig zien en juist dit dwingt mij tot voorzichtig
heid en je te wijzen op eene voorloopige verbintenis.
«Zeker, om mij tijd tot bezinning te geven en na
eenige jaren het meisje wellicht vreeselijk te leur te
stellen; neen, daartoe zal ik nooit besluiten."
«Wie verzekert mij dat die liefde wel blijvend zal
zijn, wanneer je nu reeds vreest voor eene verkoeling?"
«Verkoeling! de gedachte alleen is belachelijk,
wanneer men droomt van huwelijksgeluk."
«Bedaar eerst, Karei, voordat je verder gaat met
zoo te spreken."
«Ik ken geen bedaren, wanneer men twijfelt aan
mijne heiligste gedachten. In u hoopte ik een be-
<S0
1
r