fujf.anon, ik heb u reeds gehoord in Veluws heiden
Waar gij uw bliksems zond in 't sidderende dal
Kanonik heb u lief, ik zal mij steeds u wijden
Totdat een schoonen dag ik naast u sneuv'len zal.
Ik heb u lief, 'tis niet de min des knapen,
Die 'tlot zijns levens leest in 't blauwe meisjesoog,
'tls niet de dolle drift der mannen van het wapen
Voor den verweldiger, voor wien de wereld boog.
Ik heb u lief, al woont in u het leven
Van den bezielden man, van 't slanke meisje niet;
Ik zal mijn beste kracht aan u ten offer geven
En als des meistreels zang klinkt juichend u mijn lied.
Wie klaagt in onzen tijd: de ridderlijke dagen
Van heren heldenmoed en vrijheid zijn voorbij,
Die hoorde nooitontzetuw forsche donderslagen
Een god'lijke muziek in wilde harmony.
Die zag nooit vliegensvlug de paarden galoppeeren,
In toomelooze vaart door d'opgeschrikte hei;
Hij ga het schoon geheim van onzen vuurmond leeren
En kniel' bewond'rend neer voor onze batterij.
Ik zie de Wetenschap, die fierste der slavinnen,
Vooraan in het gevolg van Mars, den oorlogsgod,
Gekomen om met hem de wereld te verwinnen,
Een slecht gewapend heir van krijgeren ten spot.