m-
-J
113
Kanon, geen vijand kan u straff'loos nader komen,
Die duizend meter ver uw kogelregen braakt,
Waarvoor geen dekking baat, geen hoogten, huizen,
[boomen
Die als een god van vuur het gansche land bewaakt.
Gij Koningingebiedtde Koningen der landen
Zij buigen voor uw wet en sidd'ren op hun troon.
Uw donderstem roept wraak aan d' aangerande stranden
Gij wreekt als Nemesis den toegebrachten hoon.
Het trotsche vaandel valt, waar zich uw stem doet hooren
En 't hart van den soldaat klopt sneller bij uw toon
Uw donder klinkt mij steeds als juichkreet in de ooren,
Verstom' uw oorlogszang den doodszang van uw zoon.
Kanonwaar onverhoeds des vijands ruiterscharen
Het scherpe wapen hoog, zich werpen in den strijd
En als een onweerswolk een regiment huzaren
De batterij chargeert, het moordend vuur ten spijt,
Daar zal geen kanonnier zijn vuurmond gaan verlaten
Maar de revolver wordt de bode van den dood
En mag geen tegenstand den braven krijger baten
Dan kleurt zich met zijn bloed de stalen vuurmond rood.
Maar schooner is de kamp, waar wij den vuurmond richten.
Spijt eigen veiligheid op 's vijands batterij
Wij vragen 't angstig af, wie van ons twee zal zwichten
De schaal des oorlogs rijst, den hemel dank't zijn zij.
Wij houden moedig stand als de and're wapens wijken
't Is ons een dure plichttot alles veilig zij
Mag nooit des vijands heir den vluchteling bereiken,
Zoo strijde ons kanon het wank'lend Neerland vrij.
ISBALE.
8