-J
u
Toenmaals wenschtet gij naar den mannelijken leeftijd,
die met zijn kalmenhelderen blik en fiere kracht u
eerbied afdwong. Dus straalde Poëzie van dien leeftijd
uit op u gij verlangt toch niet naar het koude
Proza, lezer? Welnu, gij zijt man geworden, en wat
zegt ge?
«Wat is het leven toch prozaïsch." Kinderoogen,
meent ge, zien de werkelijkheid nog niet, dan om
straald door een lichtkrans, maar zij is prozaïsch.
Och, kom! het is maar de vraag, hoe gij zelf zijt
en of gij gebruik maakt van uwe verworven kundig
heden en talenten.
Gij, zoon van Mars, met innig verlangen keekt gij
uit naar het oogenblik, waarop gij de uniform van
cadet zoudt mogen dragenen gij mocht die uniform
verwerven, en gij werdt?.... «Baar."
Was dat nu de tooverkrachtdie uitging van achter
die geheimzinnige brug en van achter die oudei wetsche
poort? Wat was de Academie in eens prozaïsch! En
toch gij denkt met genoegen terug aan den tijd,
toen gij met uw nieuw mouwveststoffige handschoenen
en klapperende sabel schuchter door de stad liept.
Die tijd was dus zoo naar niet, anders kwam hij u
niet met zooveel genoegen in herinnering. «Maar"
kijken de tegenwoordige baren ongeloovig op. «0,
baren en andere cadettenbeheerscht gij de werkelijk
heid, maar laat u niet door haar beheerschen."
Doch ook uw verdere tijd aan de Academie, hoe
hangt hij niet aaneen van afmattende examens, van
asymptootschapvan nare exercitiën en velddiensten
van slaperige eigenoefeningenvan slaapverstorende