46
Gij verzet u tegen de discipline, die u niet aanstaat,
zij is te prozaïsch.
Maar toch eischt gij haar later van uwe minderen,
en gij denkt dan nog weer aan dat prettigeaan
gename korps, waar de discipline zoo goed was, waar
minderen en meerderen samenwerkten.
Gij werpt de Poëzie wegomdat gij haar niet wilt
begrijpen; gij zocht het Proza op en gij zijt teleur
gesteld en ontevreden. Geniet uwe schoone dagen en
maak ze u niet onaangenaam.
XXX.
r
BHgffi