55
zich daarover de hemelhier en daar reeds een lichtend
puntje vertoonende.
Karei had op zijn gewone aangename en onder
houdende wijze, zijn avonturen van dien dag verteld;
allen hadden blijkbaar met genoegen naar hem geluisterd,
en Amélie kon niet nalaten bij zich zelf de opmerking
te maken, dat hij toch een bijzonder geestig causeur
was Niet gestoord wordende, liet Van der Hoeven
zijn gedachten den vrijen loop en vertelde van zijn
cadettentijddie hem nog zoo versch in het geheugen
lag, van den winter dien hij had doorgebracht in de
kleine vesting N, en zijn sombere kamer met den
krakenden, levensgevaarlijken trap, van zijn daarop
gevolgde overplaatsing naar Den Haag, en de illusies
die hij zich maakte van den tijd, die hem daar nog
wachtte. Daar, in dat centrum van beschaving en
kunst zooals hij het noemdete midden van een
vroolijken kring van vrienden en bekenden, zou hij
ruimschoots gebruik kunnen maken van de genoegens,
die het gezellig verkeer te smaken, van hetgeen de
kunst te genieten geeft. Jatoen hij daarover begonnen
washad hij gesproken met een vereering voor hetgeen
edel is en schoonmet een vuur en een gloeddie
mijnheer Van Dalen telkens de opmerking «precies de
oude Karei" hadden ontlokt, mevrouw verwonderde,
en Amélie vervulden met een soort van ontzag, een
tegen-hem-opzien. En daarop zweeg hij, en nu was
in den ganschen omtrek niets anders hoorbaar dan
het tjilpen der krekels, en nu en dan de verre roep
van den koekkoek, van uit het woud.
Donkerder was de hemel geworden en helder glin-