61 pogingen waren juist de beste bewijzen van het tegen deel. Tevergeefs vroeg Karei zich af, wat de reden van Amélie's houding mocht zijnjuist die onzekerheid pijnigde hem het meest. Het was niet meer de wanhoop die nu voor hem stond, in dezelfde zwarte gedaante als in die eerste dagentoen hij daar zonder eenige afleiding binnen een enge kamer gekluisterd was; hij verkeerde nu onder den invloed van een druk, die hem dompelde in de diepste melancholie, en vaster en vaster kwam hij tot de overtuiging, dat het tusschen hen tot een verklaring moest komen. Op een ochtend, dat Van der Hoeven van zijn morgenwandeling terug kwamzat Amélie onder de veranda te lezen. Zij had het boek achteloos in de hand, het verveelde haar; toen zij echter Karei zag naderen, was zij schijnbaar geheel verdiept in hare lectuur, zich verheugende op een nieuwen triumf, dien zij wellicht kon behalen, Karel's komst was haar een welkome afwisseling; zij was dien morgen bijzonder opgewekt, zij zou zich nu eens in een openlijken strijd met hem meten. Karei echter voorkwam haar, want nauwelijks had hij haar begroet, of hij begon zonder eenige inleiding: »Kunt ge mij ook zeggen, Amélie, wat toch de reden is van uw zonderlinge houding; ik heb er reeds vergeefs naar gezocht, en als het mij gelukt was, te vinden wat u zoover mishaagd heeft, wees overtuigd, dat ik dan geen oogenblik gewacht zou hebben, aan uw wenschen tegemoet te komen. Nu echter blijft mij niets anders over dan u te vragen, wat ik toch misdaan heb."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1891 | | pagina 219