r1. ezerkent gij den tijd? kent gij zijn loop? kent gij den ruwen weg dien hij volgt? Weet gij dat hij op dien weg woester is dan de Banjer, dat hij niets ontziet, wat bestemd is door hem te worden weggerukt. Gij waart nog kind en verblijddet u in een stuk speelgoed dat u het liefste was; gij wenschtet het immer te behoudenmaar de tijd rolde verder en wat voor groote offers hij ook weg te maaien hadhij was niet te bewegen uw nietig speelgoed te vergetenen op het oogenblik daarvoor bestemd, rukte hij het uit uw hand, het viel, het brak en weenend liept ge naar uw moeder, die u troostte over dat verlies. En toen 't niet hielp, toen nam ze u bij de hand en voerde u naar den tuin. Daar bracht vader u een verrassing; iets logs, onhandigs, waggelde naar u toe: een kleine hond, die in zijn ijver voorover buitelde; en als hij opstondkeek hij zoo koddig ronddat gij moest lachen door uw tranen heen. Uw speelgoed dat verloren ging was reeds vergeten, gij hadt nu levend speelgoed, dat verheugde u, zoo waart gij weer tevreden. En de tijd? Verbitterd, dat zijn opzet was mislukt, dat gij weer vroolijk waart, bedreigde hij 't onschuldig beest?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1891 | | pagina 234