4»
J
69
Maar neen, dat zou toch niet verstandig zijn; hij
kan u later dieper treffen.
En grooter werdt geen uw makker met uen het
dier hechtte zich aan u met eene trouw als slechts een
hond dat kan. Gij waart gelukkig samen en dacht
niet aan de mogelijkheid verdrietig meer te zijn
maar verder rolde steeds de tijd en weer werd uw
hond niet vergeten, want op het oogenblik dat gij met
hem 't gelukkigst waarttoen werd hij weggerukt
En toen? Gij weendet weer, en weer zocht gij naar
troostmaar nu vondt gij dien minder gauwhet
trouwe dier was niet zoo spoedig te vergeten.
Voort rolde weer de tijd en grooter werd gijen
weldra kwam de eerste dagwaarop gij kennis maaktet
met de schoolbanken. Daar vondt ge een nieuwen
makker, een kleinen vriend, die vroolijk met u speelde
en praatte. Wat gij samen spraakt? Ja, eerst verteldet
gij hem dikwijls van uw grooten trouwen hond. Dan
voerdet gij hem mede naar een hoekje van den tuin;
daar lag een steen en met een oog vol tranen weest
gij naar die plek en zeidet: »daar heb ik hem begraven,
het arme, trouwe beest."
Dan weende uw makker met u, doch wenddet gij
u van de plek, dan dacht gij niet meer aan dat hoekje;
uw makker snapte vroolijk over andere dingen, en gij
speeldet samen blij.
En weer waart gij gelukkig, de tijd verbittert.
Gij hechttet u aan uw vriend, werd één met hem in
doen en laten, in denken en gelooven, in opvatten
en gevoelen.
Dat was het oogenblik, waarop de tijd gewacht had;
één ruk, uw vriend was weg, voor altijd weg.
r