70
Weer weendet gijmaar nu zocht gij geen troost.
Gij wildet dien niet, neen gij wildet blijven treuren,
eeuwig treuren; waart gij dat niet aan zijne nage
dachtenis verplicht En gij werdt zieken wildet
't blijven en smeektet zelfs den tijd u weg te rukken.
Maar neenhij wilde 't nietdat zou u vreugde geven
en vreugde geeft hij niet. De tijd had u bestemd voor
strijd: hij rukte u mede, maar niet weg; hij rukte
u weer terugterug in 't levenen daar, gij wenschtet
er te treuren, maar neengij kondt het nietgij werdt
er in gestoord zoo vaak ge 't wildetgij leefdet weer
en streedt; dat was hard; maar ook schoon!
Gij leefdet dan weer, en soms zult gij genietenmaar
de strijd houdt aan.
Gij hebt een nieuwen vriend; één ruk van den tijd,
hij is weg; een broeder, weg; een zuster, weg; alles
weg. En weer zult gij wanhopen en mede willen,
mede weg, voor altijd weg. Maar de tijd wil u nog
niet, hij stoot u terug in het leven en moedig strijdt
gij weer.
En gij ontmoet een meisje dat u dierbaar wordt,
gij bemint; maar weer een ruk, zij is weg. Een ander
komt, de tijd lacht u toe, zij wordt uw vrouw, maar
dan een ruk, en weg; uw vader weg, uw moeder
weguw zoonuw dochter wegweg allesalles weg.
Dan zult ge alleen zijn, te oud om nog te zoeken
naar iets wat u dierbaar worden kan. Maar gij blijft
strijdenstrijden met de kracht der wanhoop. En dan
als alles is geleden, dan nog één ruk, dan zijt ge ook
weg; rust dan zacht!
r