f
J
87
Een halfjaar voor het tijdstip, waarop ons verhaal
aanvangt, was te W. de familie Van Rodenburgh komen
wonen. De heer Van Rodenburgh, een goede vijftiger,
was advocaat geweest en kwam, nu hij zijne betrekking
neergelegd had, te W. wonen, daar hij zijne twee
dochters iets van hare jeugd wilde doen genieten en
de provinciestad, waar hij tot nu toe gewoond had,
daartoe weinig of geen gelegenheid aanbood.
De beide jonge dames waren zeer schoone meisjes
van 19 en 17 jaar; vooral de oudste, Hermine, die
met Molenschot verloofd was, had een beelderig fijn,
schalksch gezichtje, door prachtige blauwzwarte lokken
omgeveh en een paar oogenzoo donker en fonkelend
als men gewoonlijk slechts in zuidelijke landen aantreft.
Voeg hierbij een fraai, geëlanceerd figuurtje en kleine
handjes en voetjes, en men behoefde zich niet te ver
wonderen dat het met de harten van vele heeren in
W. slecht gesteld was.
Maar hadden die verliefde cavaliers haar eens thuis
geziendan zouden zij niet zoo naar Hermine's gunst
gedongen hebbenwant de negentienjarige schoone
was van hare jeugd af aan tot in den grond verwend,
en zette thuis iedereen naar hare hand. Zij kende
geen grooter genoegen dan haar wil door te drijven
liefst ten koste van dien van anderen; toen zij dan
ook hoorde, dat Molenschot de wlion" was onder de
uitgaande heeren van W. en de jonge dames zeer
beleefd behandelde, doch voor alle mogelijke bijzondere
attentie's eene groote onverschilligheid aan den dag
legde, besloot zij niet te rustenvoor hij de hare was.
Nu, dat kostte haar weinig moeite, want reeds bij