DE DRIEKLEUR,
iet, de driekleur wappert fier
Langs Oud-Hollands vrije stroomen,
En de krijgsman kan gerust
Van zijn heldenfeiten droomen.
Als eens de alarmtrom slaat,
Vreemden Hollands eer bevlekken
Zal, vol liefde voor zijn land,
Moedig hij te velde trekken.
Door een vaste hand bestuurd,
Wordt de vlag ten strijd geheven,
Nimmer geeft men 't vaandel af,
Liever willen allen sneven.
De aanval blaast, en moedig trekt
Neêrlands volk den vijand tegen,
En reeds menig krijger valt
In den dichten kogelregen.
Menig jongling, zwaar gewond,
Valt twee levens zijn gebroken,
Want al wordt des krijgers dood
Door zijn makkers ook gewroken,
Niemand geeft der weduw' weer,