101
Weder trekt de vijand op,
Zwijgend knielen allen neder,
En zij nemen voor het laatst
Plechtig afscheid; en zoo teeder
Doen zij 't allenals zij slechts
In den doodsangst dat vermogen;
En 't gebed voor 't Vaderland
Stijgt dan plechtig naar den Hoogen.
Zie, nu zijn ze weer gesterkt;
En dit zal den vijand blijken,
Want hoe woest hun aanval is,
't Kan het troepje niet doen wijken.
Doch, of ook hun moed niet faalt,
De arm verstijft, het oog wordt doffer,
En de vijand houwt hen neer;
't Is een slachtingals een offer
Waarvoor 't vaandel moet gekocht
Snelt schier elk den dood in de armen
En de vijand wijkt terug,
Vol ontzag en vol erbarmen.
«Geeft u over," roept een stem,
«Ons de vlag en u het leven;"
«Nimmer," antwoordt Neêrland's troep,
«Nimmer zullen we haar geven!"
«Dan de Dood en geen gena!"
Daar begint de slachting weder,
En de vijand stort verwoed
Op het troepje helden neder.
Doch waar Nederland ook vocht,
Tegen duhble overmachten,