J CXXXVII in staat gene met den mantel der liefde te bedekken. En mocht dit niet gelukkenzoo zal het ons toch goed doen nog even terug te denken aan dat laatste jaar; hier en daar zullen wij dan blij zijn dat, wat was, geweest is en elders zullen wij ons nogmaals kunnen verkwikken aan de blijde herinneringen. Het was 2 Januari. Niemand behoefde te raden van waar in het namiddaguur die drukte kwam op de stationspleinen in de verschillende plaatsen. De Cadetten trokken weer terug naar hun oud en grijs verblijf, en hoewel de treinen waarin de meesten zaten, zich spoedden in de richting die de zwaluw volgt, wanneer hij vluchtend voor den winter naar warmer streken trekt, zij waren uitgerust als gingen zij een poolreis ondernemen. Yroolijk zagen zij er dan ook niet uit, vooral nadat de laatste groet als een hoeratje, dat niet van harte ging, geklonken had aan het station. Doch allengs kwam er meer leven in hun gesprekken en staken zich de hoofden bij elkaar. »Wat zou er toch wel in al dien tijd veranderd zijn aan de Academie?" De een had dit, de ander dat wonderverhaal hooren vertellen. De trein reed voort en wellicht dutte menigeen, moe van 't vertellen, langzaam in, om zijn reis te vervolgen droomend van een tooverpaleis uit de duizend en één nacht, waar Smyrnasche tapijten 't geluid van iederen voetstap smoorden en zware draperieën voor ramen en deuren ieder zweempje van tocht weerden, terwijl de zoetste geuren de lucht vervulden. En wellicht ging zijn droom zelfs verder, zag hij r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 143